Rijk geillustreerde folder ter promotie van les Pastilles Poncelet. Een geneesmiddel dat in Nederland uiteindelijk werd verboden na een proces door de bond tegen kwakzalverij aangespannen tegen de fabrikant. Onder de foto’s het artikel dat deze bond heeft gepubliceerd n.a.v. het proces.
Het proces tegen Poncelet in Nederland:
MA A ND B LA D UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TEGEN DE KWAKZALVERIJ
Uit het blad tegen kwakzalverij februari 1897 :
Pastilles Poncelet.
Het is onzen lezers bekend dat PONCELET onze Vereeniging een proces heeft aangedaan naar aanleiding van onze waarschuwingen tegen zijne pastilles in de Maandbladen van April en December 1895.
Dit proces is nog hangende en intusschen, op gevaar ai van ons nogmaals het ongenoegen van den pastille-fabrikant op den hals te halen, moeten wij weer met een nieuwe waarschuwing tegen zijn fabrikaat voor den dag komen. Niet, dat wij belust zgn op een nieuwe vervolging…. integendeel, wij doen steeds ons best om daar geen aanleiding toe te geven ; het is nooit ons doel iemand opzettelijk te beleedigen, maar. waar wij somwijlen enkele personen bepaalde feiten ten laste leggen handelen wg, en dit is klaarblijkelijk genoeg, uitsluitend in het algemeen belang.
Ook thans eischt dat „algemeen belang” dat wij onze raadgevingen plaatsen tegenover de raadgevingen, die PONCELET tegenwoordig weer, met grooten ophef, in de dagbladen plaatst. Advertenties, die bijna een halve bladzijde van onze groote couranten Tullen, moeten dienen om het publiek de wonderen van de pastilles onder het oog te brengen en het te doen weten, dat die pastilles, onder meer, „de eenigeri” zijn „die genezen verkoudheid, hoest, bronchitis, kinkhoest, strottenhoofdziekten, asthma en alle ziekten der keel, van het strottenhoofd en der longen11. Verder wordt in die advertenties gezegd, dat het een geneesmiddel is „op wetenschappelijke en geneeskundige wijze samengesteld” en „tot basis hebbende uittreksels van Zoethout, Ipéca, Codéine, Chlorate van Potasch en zekere hootdbestanddeelen •an teer”, dat de pastilles „met genoegen genomen (worden) door delicate vrouwen en de kinderen ze hunnen zuigen of inslikken zonder bezwaar volgens aangewezen dosis” en dat zij „bezitten al de voor-deélen der andere borstmiddelen zonder een enkel
hunner inconvenienten te hebben*’. Het depot voor Nederland is — volgens de advertentie — o.a. „in alle apotheken”.
Nog veel meer staat er in die annonce ter aanprijzing van de Pastilles Poncelet, maar hetgeen wij mededeelden is ongetwijfeld ruimschoots voldoende om bg den lichtgeloovige het vermoeden te doen ingang vinden, dat deze -pastilles nn het onfeilbaar geneesmiddel bg uitnemendheid zgn. Daartegen moeten wij, die eenmaal op ons hebben genomen het publiek, in zijn belang, omtrent de in de bladen geadverteerde z. g. geneesmiddelen in te lichten, met kracht opkomen, omdat wij de overtuiging bezitten dat de beweringen omtrent de pastilles I van PONCELET den toets der waarheid niet kunnen J doorstaan en slechts gebezigd worden om koopers voor zijn product te lokken.
Wij willen, in aansluiting met wat wij vroeger schreven, nogmaals in ’t kort aantoonen, waarop onze overtuiging berust.
Laat ons maar eens aannemen dat de fabrikant in dit opzicht waarheid spreekt, dat de pastilles inderdaad de geneesmiddelen bevatten, die hij opgeeft ; wij kunnen dit te eerder doen omdat een onderzoek, vroeger vanwege onze Vereeniging ingesteld, heeft aangetoond dat enkele der opgegeven bestanddeelen werkelgk aanwezig zijn. Welnu, dan hebben wij hier te doen met een mengsel van bekende geneesmiddelen, die door ieder geneesheer, wanneer hij ’t noodig acht, al naar den aard van de ziekte en van den zieke, worden aangewend, maar waarvan geen enkele deskundige zal durven verklaren dat zij genezen o. a. „bronchitis, asthma en alle ziekten der keel, van het strottenhoofd en der longen”. Zoo’n verklaring is ergerlijk. Wanneer wij maar alleen het oog slaan op de lijders aan longziekten, lijders, die een zorgvuldige, individueele behandeling noodig hebben, zieken, voor wie het mengsel in de pastilles bevat, allicht nadeelig is, dan valt ons het ergerlijke dier verklaring dadelijk op. Niet alleen dat de beloofde genezing wegblijft en het geneesmiddel schadelijk werkt, maar men houdt den lijder, door de voorspiegeling van beter-schap, terug, de deskundige hulp in te roepen, die hij zoozeer behoeft. Wie zou nog aannemen dat aan de belofte : genezing van alle ziekten der longen eenige waarde gehecht kan worden ? Eu waarom zoeken zoovele geleerden nog steeds naar geneesmiddelen voor longziekten, als zulk een middel werkelijk reeds zou bestaan in den vorm van onfeilbare pastilles ?
Niet minder ergerlijk is de aanbeveling: „kinderen kunnen ze zuigen of inslikken zonder bezwaar volgens aangewezen dosis”. Wanneer men weet dat Ipéca (hier te lande spreekt men van ipecacuanha) een sterk braakmiddel is, dat het inwendig gebruik van chloorzure potasch, zelfs in betrekkelijk geringe hoeveelheden, reeds meermalen den dood heeft veroorzaakt en dat Codeïne tot de zeer vergiftige opium-bestanddeelen behoort, wat moet men dan wel zeggen van iemand, die deze dingen maar vrij in handen van kinderen van eiken leeftijd (zelfs zuigelingen sluit de advertentie niet uit) geeft ? Mag men geloof hechten aan zulk een aanbeveling ?
Doch ook voor volwassenen, — wij zeiden het reeds boven bij de lijders aan longziekten, maar het geldt niet voor dezen alleen — is een geregeld gebruik van de pastilles streng af te raden, al moge PONCELET ook beweren dat zij bezitten al de voordeden der andere bestanddeelen, zonder een enkel hunner inconvenienten te hebben”. Ook dit zal geen enkele deskundige beamen, die weet welke inconvenienten het gevolg zijn van een voortgezet gebruik van de middelen, bevat in de Pastilles Poncelet, Moet men nu, tegenover de verklaring van deskundigen, juist als waar aannemen wat PONCELET ZOO maar grifweg zegt ?
Als positief onwaar verklaren wij, ten slotte, de mededeeling in de advertentie dat het dépôt voor Nederland o. a. gevestigd is in alle apotheken. Het getal der Nederlandsche apothekers dat er zich toe leent de producten van PONCELET te verkoopen, is zeer gering; het zijn slechts de weinige personen, die den lezers der advertenties wei bij name bekend zijn. De apotheker, die zich zijn roeping bewust is, zal geen geneesmiddelen afleveren omtrent welker aard en deugdelijke samenstelling hij geen volkomen zekerheid heeft, en die zekerheid kan hij toch onmogelijk verkrijgen, wanneer die pastilles in „ gesloten doozen” (’t staat in de advertentie) worden verkocht en hem dus zeker ook gesloten worden geleverd.
Daarbij zou hij, al kon hij zich van de hoedanigheid der geneesmiddelen overtuigen, zich nog te hoog achten om op te treden als verkooper van middelen, die aan het publiek worden aanbevolen op een wijze als met de Pastilles Poncelet geschiedt.
Wij vestigen tevens de aandacht van hen, die het aangaat, op de omstandigheid dat, wanneer de pastilles inderdaad Codeïne bevatten, zooals de advertentie vermeldt, de apotheker-verkooper zich schuldig maakt aan overtreding van art. 13 van de Wet, regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst, bijaldien hij bet middel als gewoon handverkoop-artikel aflevert, zonder de bepalingen in acht te nemen, voorgeschreven voor de aflevering van vergiften.
Dat de niet-apotheker-verkooper van een mengsel van ipecacuanha en chloorzur e potasch art. 30 van dezelfde wet overtreedt …. och, wat helpt het, dit weer eens in herinnering te brengen ?
April 1897:
Berichten.
Het Proces-Poncelet. Op Dinsdag 6 April werden voor de Ie kamer van de Arrondissements-Recht-bank te Amsterdam de pleidooien gevoerd in zake het bovengenoemd proces.
Door EMILE PONCELET, den bekenden man van de Pastilles, was de Vereeniging tegen de Kwakzalverij gedagvaard, wegens den inhoud der artikelen, voorkomende in de Maandbladen van April en December 1895, welken inhoud hij beschouwde alsjbeleedigend en geschreven met het doel om hem, Poncelet te belee-digen, terwijl hij beweerde door de publicatie van bedoelde artikelen materieele schade en nadeel in eer en goeden naam te hebben geleden.
Mitsdien eischte hij, dat bij vonnis der Rechtbank de, vanwege de Vereeniging, in voorschreven voege gepleegde daden, zouden worden verklaard te zgn beleedigend voor den eischer en deze zal worden gemachtigd om het in deze te wijzen vonnis ten koste van de gedaagde Vereeniging in het openbaar te doen aanplakken bij zoovele exemplaren als- en daar waar de Rechtbank zou bevelen.
Voorts eischte hij, als schadevergoeding en tot betering van het nadeel in eer en goeden naam geleden, de som van duizend gulden, alles met veroordeeling van de Vereeniging in de kosten van het geding.
Voor Poncelet trad op Mr. J. KAPPEIJNK VAN DE COPPELLO, advocaat te’ Amsterdam, die, hoezeer ook waardeerende het geoorloofde en zelfs eerwaardige doel van de Vereeniging, te velde trok tegen de middelen die zij gebruikte en die hij — in dit geval — absoluut ondeugdelijk noemde, waar zij, bij haar voorlichting aan het publiek, zich bediende van schelden en schimpen. Hij zag, in de artikelen tegen Poncelet een complex van beleedigingen, die niet kan worden weggenomen door de verklaring van gedaagde, dat zij had gehandeld uitsluitend in het algemeen belang.
Dit voorop stellende, bestreed hij vervolgens de beweringen voorkomende in de conclusie van antwoord van de gedaaagde, welke beweringen o. a. hierop neerkwamen, dat de actie verjaard was, dat geen feiten genoemd werden, waaruit het oogmerk om te beleedigen bleek en dat verder eenige informaliteiten in de dagvaarding voorkwamen.
Mr. V. K. L. VAN Os, advocaat en procureur te Amsterdam, voor de Vereeniging optredende, begon met erop te wijzen, dat de Redactie, sinds de laatste processen, alles in ’t werk stelt om zoo bezadigd mogelijk te werk te gaan en dat, waar zij soms genoodzaakt is, uitsluitend in ’t algemeen belang, met nadruk tegen personen of zaken op te treden, dit steeds geschiedt met vermijding van alles, wat op beleediging kan gelijken. Hierop maakt het artikel tegen Poncelet geen uitzondering. De bedoeling was enkel om het publiek te waarschuwen tegen den man, die door sterk sprekende advertenties het Nederlandsen publiek tracht te winnen voor het aankoopen van zijne pastilles, middelen die, als aanbevolen voor iedereen, zelfs voor kinders, door de Vereeniging als hoogst schadelijk worden beschouwd. Men had zoo weinig idée een persoon te beleeiigen, dat men in het artikel sprak van een Franschman, terwijl P. later bleek een Belg te zijn; zóó onbekend was men met den persoon.
Pleiter bleef verder bij zijn bewering, dat de actie niet binnen den wette lij ken termijn was ingesteld en . . . mocht dit wel het geval zijn, zoodat Poncelet eerst kort vóór September 1896 kennis kreeg van het artikel in het Maandblad, en dus eerst toen bemerkte dat er tegen hem geageerd werd, dan zou de beloopen schade wel niet zoo groot zjjn.
Wat de aanvraag om schadevergoeding betreft, kon pleiter zijn bevreemding niet verheelen, dat iemand vergoeding vroeg voor het belemmeren van een handeling, waarbij hij de wetten des Rijks overtrad. Door 4e aanbevelingen in de advertenties van de pastilles -tegen allerlei kwalen had Poncelet toch geneeskundigen raad gegeven, iets waartoe hij niet bevoegd was.
Nog andere beweringen, van meer formeelen aard, in de occlusie van antwoord opgenomen, werden door pleiter staande gehouden.
Na re- en dupliek werd de uitspraak bepaald op 4 Mei a.s.
Mei 1897
BERICHTEN. Het Proces-Poncelet.
Bij vonnis van 4 Mei j.1. heeft de Rechtbank te Amsterdam ten gunste der Vereeniging beslist.
PONCELET is ten aanzien van het December-artikel niet ontvankelijk verklaard, omdat zijn vordering te dien aanzien niet voldoende is omschreven: Voor het overige (âpril-artikel) is hem zijn vordering ontzegd, omdat de Rechtbank het oogmerk om, te beleedigen niet aanwezig acht. O.a. wordt in het vonnis overwogen dat, tegenover de schelklinkende reclames van Poncelet, uitdrukkingen als markt-schreeuwer gerechtvaardigd zijn, en dat ook de woorden kwakzalver en charlatan in deze niet als beleedigend kunnen worden beschouwd. De Rechtbank hield daarbij ook in het oog dat het grootste deel van het artikel een wetenschappelijk karakter draagt en dat PONCELET onbevoegd is tot uitoefening der geneeskunde hier te lande.
In het volgend nommer deelen wij het vonnis uitvoeriger mede.